Reactie BTV op wijziging bestemmingsplan RTHA
De vereniging Bewoners tegen Vliegtuigoverlast Rotterdam Airport (BTV) reageert schriftelijk op de hoorzitting van subcommissie bestemmingsplannen van 28 juni jl. Middels ondderstaande brief wil de vereniging inspreken.
Klik hier voor de PDF-versie van de brief.
Hieronder de integrale tekst:
betreft: bestemmingsplannen Rotterdam the Hague Airport (RTHA).
Geachte leden van de subcommissie bestemmingsplannen,
Op 31 augustus 2016 is in uw subcommissie aan de orde het voorstel van het college van B&W (hierna te noemen College) van 31 mei jl. inzake bovengenoemde bestemmingsplannen.
De vereniging Bewoners tegen Vliegtuigoverlast Rotterdam Airport (BTV) heeft op 23 juni jl. aangegeven door omstandigheden helaas verhinderd te zijn om de aanvankelijk geplande hoorzitting van uw subcommissie van 28 juni jl. bij te wonen. De BTV wil u echter graag nog het volgende onder uw aandacht brengen, en wil hierover graag inspreken.
1. Relatie Bestemmingsplan met Luchthavenbesluit.
Het College houdt een helder betoog, o.a. inhoudende dat of de normen in het nieuwe Luchthavenbesluit nu wel of niet wijzigen, het bestemmingsplan aanpassing behoeft vanwege de marktvraag naar nieuwe kantoren, bedrijven, hotels, retail e.d. Het College stelt voor om de (vele) zienswijzen op dit punt voor kennisgeving aan te nemen.
De BTV wil u verzoeken om hiermee niet te volstaan, en op dit punt toch actie te nemen. Het gaat de BTV er om expliciet vast te leggen (bijvoorbeeld in een motie), dat instemming van de gemeenteraad met het bestemmingsplan nu, straks bij de besluitvorming rond (zienswijzen op) het Luchthavenbesluit, niet als argument zou mogen worden gebruikt om voor groei van de luchthaven te zijn. Dat is rond Schiphol namelijk geschiedt. Dat bedoelde de BTV met ‘niet vooruitlopen op’.
2. Proefdraaien.
Het College lijkt ervan uit te gaan dat proefdraaien na reparatie en onderhoud onafwendbaar hoort bij RTHA. Het College zegt dat er ‘rekening is gehouden met woonwijk Park Zestienhoven’, en acht de piekbelasting van het proefdraaien aanvaardbaar, mede omdat die ‘maar’ maximaal 24 dagen per jaar voorkomt. Tot slot wijst het College er op dat de uitbreiding van de periode van 8-18u nu, naar 7-19u in de toekomst, het gevolg is van de Wet Luchtvaart, en daarmee voor Rotterdam een gegeven is.
De BTV wil u vragen om deze stellingen van het College niet zonder meer over te nemen, en zich niet neer te leggen met het Collegevoorstel om de BTV zienswijze ongegrond te verklaren.
De BTV kan zich voorstellen dat proefdraaien op RTHA soms noodzakelijk is, en wel na reparatie, maar wil vragen om de normering in het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat proefdraaien na regulier onderhoud niet op RTHA kan plaatsvinden. Dat type proefdraaien kan, gezien de nabije ligging van RTHA bij grote woonlocaties, beter elders plaatsvinden.
De BTV is van mening dat, als proefdraaien op RTHA wordt toegestaan, de tijden waarop proefdraaien in de t.g.t. af te geven gemeentelijke vergunning zal worden geregeld, beperkter dienen te zijn dan in de wet genoemd (bijvoorbeeld alleen tussen 10u en 18u). De BTV kan zich niet voorstellen dat de wet zich hiertegen zou verzetten.
De BTV vraagt zich voorts af of dat maximale aantal dagen van 24 t.g.t. in de vergunning wordt vastgelegd. De reactie van het College op zienswijze 7.7. van reclamant nr. 7 doet vermoeden van wel. De BTV wil vragen om dit aantal (of liever nog een lager aantal, indien proefdraaien na gepland regulier onderhoud, zou vervallen) expliciet vast te leggen.
3. Ultrafijnstof.
Het College wijst er d.d. 31 mei jl. op dat het ministerie van IenM berekeningen terzake laat doen.
De BTV wijst er op dat deze berekeningen reeds in april 2016 zijn gepubliceerd. Ze wijzen uit dat de relatieve ultrafijnstofconcentratie bij RTHA hoger is dan bij Schiphol.
Op 11 mei jl. heeft de BTV de wethouders, verantwoordelijk voor de volksgezondheid, van de gemeenten Rotterdam, Schiedam en Lansingerland, gevraagd wat zij met de resultaten van deze berekeningen gaan doen. Van de betreffende wethouder van Rotterdam mochten wij nog geen reactie ontvangen.
Het College stelt dat de uit de berekeningen volgende vervolgstappen met de BRR worden gedeeld. De BTV verzoekt u om bij de wethouder te informeren naar deze vervolgstappen, waarbij de BTV hoopt dat deze niet louter procedureel van aard zullen zijn (‘aandringen bij IenM op nader onderzoek’: dat is recent door de zgn. Bestuurlijke Regie Groep Rotterdam Airport (BRR) al gedaan), maar zodanig inhoudelijk, en recht doend aan het voorzorgbeginsel, dat de burgers van o.a. Rotterdam de overtuiging krijgen dat hun gezondheid serieus wordt genomen.
4. Luchtvaart- of luchthavengebondenheid nieuwe kantoren.
In meerdere zienswijzen is dit punt naar voren gekomen. Maar wel op een preciezere manier dan het College voorstel thans verwoordt. Zo vroeg de BTV om vast te leggen dat kantoren (en bedrijven: zie punt 5) op RTHA luchtvaartgebonden moeten zijn.
Het College acht de zienswijze van de BTV weliswaar gegrond, maar stelt voor om in het bestemmingsplan (slechts) vast te leggen dat de (nieuwe) kantoren ‘luchtvaart of luchthavengerelateerd’ dienen te zijn. De richting waarin het College de oplossing zoekt, is de goede, maar de voorgestelde terminologie is te vaag en te ruim: wat is immers luchthavengerelateerd? Als een woningcoöperatie een huurcontract heeft met RTHA, dan is dat luchthavengerelateerd. Luchtvaart gerelateerd is duidelijk, maar luchthavengerelateerd niet. De BTV stelt voor om de laatste term te schrappen.
5. Kantoren of bedrijven?
In het Collegevoorstel wordt op pagina 15 het aantal kantoren aan banden gelegd door de planregels erop aan te passen. Deze planregels zien op kantoren. Op pagina 17 wordt vervolgens gesteld dat het te bouwen volume aan kantoren/bedrijven geen direct gevolg is van het passagiersvolume, maar voortkomt uit de eisen en wensen van een moderne luchthaven en de marktvraag. Naar de mening van de BTV wordt de terminologie niet consequent gehanteerd. Op pagina 15 wordt gesteld dat de planregels aangepast worden en daarbij wordt geconcentreerd op kantoren, echter op pagina 17 wordt gesproken over kantoren en bedrijven. Bedrijven is een ruimer begrip, dan kantoren. Deze onduidelijkheid dient naar de mening van de BTV te worden weggenomen.
6. Zakelijk profiel.
Het College stelt voor om onze zienswijze op dit punt voor kennisgeving aan te nemen. Zulks, omdat in de toelichting is opgenomen dat RTHA de ambitie heeft om de komende jaren uit te groeien tot de zakenluchthaven van de zuidvleugel, met en versterking van het netwerk van zakelijke bestemmingen.
De BTV hoopt dat u deze zienswijze niet alleen maar voor kennisgeving aanneemt, maar dat u het College op dit punt kritisch bevraagt: immers, reeds tientallen jaren heeft RTHA deze ambitie, sterker nog die ambitie is geconcretiseerd vastgelegd in het contract dat de gemeente Rotterdam met Schiphol heeft. Het College zou nu maar eens precies moeten uitleggen wat er van die contractuele afspraken is terecht gekomen. En wat de sancties zijn als de afspraken niet zijn nagekomen.
RTHA kan weliswaar stellen dat zij hun acquisitie richt op zakelijke bestemmingen, zij bevestigt tevens dat zij geen invloed kan uitoefenen op de uiteindelijk op RTHA aangeboden bestemmingen. Inmiddels is, na die tientallen jaren van proberen om van RTHA een zakenluchthaven te maken, volgens externe bronnen nog steeds slechts 20% van de reizigers zakelijk.
De BTV wil u vragen om van dit punt, zowel nu bij het bestemmingsplan, maar zeker ook straks bij het Luchthavenbesluit, een zwaar punt te maken, en geen genoegen meer te nemen met niet gesanctioneerde, in algemene termen gestelde, vage ambities.
7. Wijzigingsbevoegdheid.
Het College stelt (op pagina 3 en pagina 14) dat de wijzigingsbevoegdheid inhoudt dat indien de terminal wordt uitgebreid, het bestemmingsplan daarop wordt aangepast. Het is jurisprudentie dat als een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is opgenomen, het gebruik daarvan en de gevolgen daarvan in beginsel ook aanvaardbaar zijn. Dit betekent evenwel niet dat geen nadere belangenafweging noodzakelijk is, waarbij deze afweging binnen de grenzen aan de wijzigingsbevoegdheid moet worden gemaakt met inachtneming van alle relevante planologische factoren (zie: ARRvS, 3 januari 1984, AB 1984, 246). Dus bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan moet dan ook al onderzocht worden of de uitvoering van deze bevoegdheid kan geschieden in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
8. Door het College niet van een reactie en voorstel voorziene zienswijzen van de BTV.
Zien wij het goed dan worden in de brief van het College twee door de BTV naar voren gebrachte zienswijzen (onze nr. 7 (Parapluherziening en geluid) en nr. 21 (groei verkeer) niet van een reactie en voorstel voorzien. Wij willen u vragen om dit alsnog te doen.
Met vriendelijke groet,
Hubert van Breemen,
Voorzitter
Voetnoot
1) In het College voorstel is er wel een nr. (4.) 7 (grondgeluid), maar dat is onze nr. 8.